Perikles schreef: Is dit een losse vraag of heeft dit nog met de discussie te maken?
De vraag die ik opwerp heeft alles met de discussie te maken, omdat ik me in mijn vorige post met zoveel woorden afvroeg wanneer Gods naam nu gelasterd wordt. Als Gods naam door ongelovigen niet gelasterd kan worden, omdat God voor hen god is en god een krachtterm, dan moet men zich niet gekrenkt (art 147 en 147a WvS) voelen, maar de 'lasteraar' er slechts op wijzen dat deze onfatsoenlijk is.
+0
Perikles
Oke, dat dacht ik al, maar ik wilde het zeker weten. Want in het kader van de discussie doet het er niet zoveel toe. Het gaat er hier om dat mensen niet worden gekwetst. Mensen worden gekwetst omdat God wordt gelasterd. In jou ogen zouden 'ze dat maar niet moeten vinden'. Maar die gedachte draait het om. Deze mensen worden nl. niet beledigd.
+0
Ursa
symfysis schreef:
Voor mensen die Zijn naam niet als een gelovige kennen, is die naam misschien meer een krachtterm, of een stopwoord. Het woord is ontdaan van zijn transcendente betekenis. Lastert zo iemand God? Zo iemand kent Hem niet eens :!:
Het is dan juist des te erger; men vloekt in onwetendheid. Dan kun je zeggen: 'Ach, zo bedoelde ik het niet...', maar ondertussen zeg je wel iets m.b.t. God en Zijn reputatie. Onwetendheid is geen excuus, misbruik van Gods Naam is ook wanneer men er zinloos over spreekt.
+0
Sabine
Trouw schreef:
Artikel 147 / Smalende godslastering
2004-11-16
Minister Donner van justitie wil aanhangers van een religie beter beschermen tegen kwetsende uitlatingen door middel van 'een aanscherping' van de betreffende bepalingen in het strafrecht. Dat roept onmiddellijk de vraag op hoe dat zou moeten. Het artikel 147 tegen smalende godslastering is destijds niet zomaar in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. De toenmalige minister van justitie vond het een 'gewetenszaak' om de burgerij te beschermen tegen wat hij noemde de 'uitbraakselen van de hel'.
Directe aanleiding waren enige artikelen en spotprenten in het blad van de communistische partij De Tribune, culminerend in een artikel op 24 december 1930, getiteld 'Weg met Kerstfeest'. Met daarin teksten als 'God beteekent imperialistische oorlog. Christus.'
Het viel niet mee aan de geschokte gevoelens juridisch vorm te geven. God is immers boven onze rechtsorde verheven en is 'in wezen' niet te belasteren of te beledigen. Uiteindelijk is het te beschermen belang gevonden in de godsdienstige gevoelens van de burgers. Vandaar de formulering van de overtreder: ,,Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat.'' Fraai gevonden, maar het bleek in de praktijk geen succes. Betekende deze formule ook dat de Heidelberger Catechismus verboden moest worden vanwege de zinsnede dat de paapse mis niets anders is dan een vervloekte afgoderij?
Uiteindelijk ging het artikel in de jaren zestig roemloos ten onder in het befaamde ezelsproces tegen de schrijver Gerard Kornelis van het Reve. De schrijver had God bij diens wederkomst voorgesteld als Ezel, waarmee hij -de schrijver vleselijke gemeenschap zou hebben. De schrijver hield vol dat het geenszins zijn bedoeling was daarmee te kwetsen. En daarmee verviel voor de rechterlijke instanties de strafbaarheid.
Met een aanscherping was dit misschien anders gelopen en de minister van justitie verdient steun dat hij het nu opneemt voor de vaak ten onrechte beschimpte islamitische landgenoten. Maar de kans blijft groot dat een rechter de vrijheid van meningsuiting desondanks zwaarder laat wegen. Wat een sympathiek gebaar lijkt, kan in de praktijk slechts symbolische betekenis hebben. Daar kunnen ook gekrenkte moslims niet blij mee zijn.
Kwam ik tegen op internet toen ik op zoek was naar iets over het ontstaan van de genoemde artikelen.
+0
Arnold
het indertijd (correct woord overigens?) opgestelde wetsartikel, zo heb ik vernomen, is opgesteld op initiatief van de toenmalige minister van justitie, Jan Donner, jawel, de grootvader van. dit zegt overigens helemaal niets, maar wat wel iets kan zeggen is de context waarin het is opgesteld. in deze tijd zat Nederland middenin een fikse depressie (economisch), en was er ook nog eens de opkomende strijd en beroering tussen het fascisme in wording en het communisme. het bleek een tijd van onrust in de samenleving, en in deze onrust was er de aanleiding van de bovengenoemde spotprenten, om dit artikel op te stellen. het was bedoeld om de onrust in de samenleving weg te nemen, in dit geval door het beschermen van burgers en met name christenen.
het was dus niet alleen en in eerste instantie om het beschermen van christenen, maar vanuit de drang maatregelen te nemen tegen de onrust van die tijd dat dit artikel opgesteld is.
misschien kunnen we hier wat mee?
De vraag die ik opwerp heeft alles met de discussie te maken, omdat ik me in mijn vorige post met zoveel woorden afvroeg wanneer Gods naam nu gelasterd wordt. Als Gods naam door ongelovigen niet gelasterd kan worden, omdat God voor hen god is en god een krachtterm, dan moet men zich niet gekrenkt (art 147 en 147a WvS) voelen, maar de 'lasteraar' er slechts op wijzen dat deze onfatsoenlijk is.
Oke, dat dacht ik al, maar ik wilde het zeker weten. Want in het kader van de discussie doet het er niet zoveel toe. Het gaat er hier om dat mensen niet worden gekwetst. Mensen worden gekwetst omdat God wordt gelasterd. In jou ogen zouden 'ze dat maar niet moeten vinden'. Maar die gedachte draait het om. Deze mensen worden nl. niet beledigd.
Het is dan juist des te erger; men vloekt in onwetendheid. Dan kun je zeggen: 'Ach, zo bedoelde ik het niet...', maar ondertussen zeg je wel iets m.b.t. God en Zijn reputatie. Onwetendheid is geen excuus, misbruik van Gods Naam is ook wanneer men er zinloos over spreekt.
Trouw schreef:
Kwam ik tegen op internet toen ik op zoek was naar iets over het ontstaan van de genoemde artikelen.
het indertijd (correct woord overigens?) opgestelde wetsartikel, zo heb ik vernomen, is opgesteld op initiatief van de toenmalige minister van justitie, Jan Donner, jawel, de grootvader van. dit zegt overigens helemaal niets, maar wat wel iets kan zeggen is de context waarin het is opgesteld. in deze tijd zat Nederland middenin een fikse depressie (economisch), en was er ook nog eens de opkomende strijd en beroering tussen het fascisme in wording en het communisme. het bleek een tijd van onrust in de samenleving, en in deze onrust was er de aanleiding van de bovengenoemde spotprenten, om dit artikel op te stellen. het was bedoeld om de onrust in de samenleving weg te nemen, in dit geval door het beschermen van burgers en met name christenen.
het was dus niet alleen en in eerste instantie om het beschermen van christenen, maar vanuit de drang maatregelen te nemen tegen de onrust van die tijd dat dit artikel opgesteld is.
misschien kunnen we hier wat mee?