Franse filosoof en superintellectueel Jacques Derrida over ‘schurkenstaten’ Derrida verdedigt de democratie Sjef Houppermans Halverwege de Boulevard Saint Michel, hartje Parijs en in de onmiddelijke nabijheid van de Sorbonne, was de boekwinkel van de PUF (Presses Universitaires de France) van oudsher het Walhalla voor de echte liefhebber van Franse literatuur. Hoewel deze boekhandel nu ook al is ingelijfd door het à la de Slegte opererende concern van Joseph Gibert, vind je er toch nog steeds een veel breder aanbod dan in de overbekende FNAC-winkels. Bij een recent bezoek stuitte ik er op een grootse uitstalling van boeken van Derrida waar wel zo’n zeventig titels lagen van zeer dik tot flinterdun. Jacques Derrida, die in 1930 in Algerije werd geboren, publiceert al sinds de jaren zestig filosofische studies met een sterk historisch-kritische inslag. In de jaren zeventig steeg zijn ster snel in de Verenigde Staten, met name door de manier waarop de Yale-school zijn gedachtegoed oppikte, maar in Frankrijk bleef hij (tot zijn genoegen) meer in de marge opereren. De laatste tien jaar heeft hij ook daar de status van superintellectueel bereikt en puilen de zalen waar hij spreekt uit, zoals dat indertijd ook bij Barthes of Lacan het geval was. Wat bij de uitstalling in de boekwinkel echter vooral mijn aandacht trok was een groot display waarop met vele superlatieven werd aangekondigd dat ook in Parijs de film Derrida was uitgekomen. In de documentaire is Derrida te zien bij alledaagse bezigheden als het ontbijt of een bezoek aan de kapper, maar hij gaat ook in op kernbegrippen van zijn denken. Omdat het hierbij gaat om thema’s als autobiografie, de plaats van de filosoof in onze tijd en narcisme, maakt de montage het mogelijk telkens weer vragen op te werpen over met name de relatie tussen de persoon Derrida en zijn denken. Je zou kunnen zeggen dat de Amerikaanse filmers (Kirby Dick en Amy Ziering Kofman) zo ook Derrida’s fameuze tactiek van de ‘deconstructie’ in praktijk brengen. Ze laten namelijk zien dat er geen consistent, logisch sluitend, allesomvattend verhaal te vertellen valt noch over de persoon Derrida noch over de wijsbegeerte. Het fragmentarische, ambivalente, open beeld dat de film geeft, correspondeert met de lectuur die de ‘deconstructie’ kenmerkt en waarbij bovenal in teksten wordt getoond hoe ze vol interne tegenspraak zijn, draaiend rond onoplosbare tegenstellingen, tegenstrijdige boodschappen uitdragend. Een ander kernbegrip van Derrida’s denken sluit hierbij nauw aan, namelijk dat van de différance, een neologisme waarin het ‘verschillen’ en het ‘uitstellen’ samenkomen: betekenis ontstaat telkens in het spel van de verschillen (tussen woorden bij voorbeeld), maar deze betekenis verschuift voortdurend, heeft zijn ‘vastheid’ al verloren voor ze beklijven kan, bestaat slechts als spoor, als schim in het totale tekstuele netwerk dat ons bestaan inricht. Hierbij drijft het verlangen ons voort, het onuitroeibare verlangen naar een origine en een uiteindelijke gerichtheid, maar dit verlangen komt altijd te laat en het wordt zich hier in onze tijd steeds meer bewust van. Derrida was en is een vakfilosoof die dikke boeken schreef over Plato en Hegel, over Nietzsche en Heidegger, maar de laatste tien jaar is er echter ook sprake van een steeds duidelijker stellingname in grote maatschappelijke debatten op politiek, religieus en juridisch gebied. Dit ‘engagement’ vindt bij voorbeeld zijn weerslag in het boek dat hij in 2002 publiceerde onder de titel Voyous, ‘Schurken’. Het uitgangspunt is de term ‘schurkenstaten’ (rogue States) dat vanaf Clinton een zo belangrijke plaats ging innemen in de internationale politiek. Dit begrip is expliciet of impliciet gekoppeld aan dat van de ‘democratie’ – en wordt dan gezien als bedreiging of als ziekte – en daarom gaat Derrida deze laatste term uitgebreid ondervragen. Democratie is nauw verbonden met ‘à venir’ (‘wat te komen staat’), gezien als wens, want ze is allereerst (ook in de geschiedenis van de filosofie) een openheid en een openstelling, niet als mogelijkheid die al omlijnd is, maar als ‘im-posssibiliteit’, onvoorspelde en onvoorspelbare gebeurtenis die zo over alle (technische) afbakeningen van het bestaan heen een band legt met de ‘khora’, gezien als tussenruimte, speelruimte vóór alle historische invulling. De democratie zoals die wordt gerealiseerd is noodzakelijkerwijs altijd al een verraad aan het beginsel van de democratie. Maar van de andere kant kan de democratie zich slechts manifesteren als ze verbonden is met een handhavingsprincipe, een ‘soevereiniteit’ die haar veilig stelt. Er is altijd een onophefbare tegenstelling tussen de ‘beschikbaarheid’ van het democratische principe en het machtswoord dat pretendeert haar te garanderen. Dit inherente spanningsveld is de laatste jaren steeds meer geperverteerd, de boeien zijn op drift geraakt. Allereerst door de rol van de Verenigde Staten in de internationale politiek met hun definitie van ‘schurkenstaten’ en de daaruit voortvloeiende beslissingen. ‘De eerste en de gewelddadigste van de rogue States, zijn die welke het internationale recht waarvan ze de voorvechter beweren te zijn en in naam waarvan ze spreken en ten oorlog trekken tegen die zogenaamde rogue States elke keer als hun belang dat voorschrijft, aan hun laars lappen en voortdurend schenden. En dat zijn de Verenigde Staten.’ (p. 138) Deze ontwikkeling raakte in een stroomversnelling door 11 september omdat toen duidelijk werd dat het machtsevenwicht in de wereld definitief verstoord was. De pretentie de democratie te handhaven leidt zo tot de verloedering van haar beginselen. Immers democratie wordt dan een vorm van zelfbevestiging die steeds minder de plaats van de ander en het andere tot zijn recht kan laten komen, een wezenlijk kenmerk dat bijvoorbeeld in de volgende definitie naar voren komt: ‘De democratie is slechts wat ze is in de différance waardoor ze telkens opschuift en van zichzelf verschilt.’ (p. 73) Democratie is zo beschouwd ook de onlosmakelijke dubbelganger van de strategie van de deconstructie die immers ook op alle niveau’s (ideeën, verhalen, gebeurtenissen etc.) wil aantonen dat identiteit slechts bestaan kan door het voortdurend verschuiven daarvan. Daarop kan Derrida voortbouwen als hij beweert dat democratie betekent: ‘de semantische ruimte binnen het concept, zijn rol als eindeloze betekenisgever, zijn plaats als belofte, als geheugen, als toekomstige gebeurtenis’. Democratie is wat kan, mag, zou kunnen gebeuren als aan de krampachtige beweging van macht en bezitsdrang kan worden voorbijgegaan, als het veld van betekenissen kan worden opengebroken. Dan ontstaat er ook ruimte voor ‘ironie, fictie, spel, het geheim, en de literatuur’ (pp. 132/133) als bondgenoten van wat (het verlangen naar) democratie in gang zet. Maar deze definitie kan ook slechts ‘leven’ in het samenspel met de ‘performatieve’ dimensie die zich concretiseert in het geloof in de democratie en in de belofte als engagement. Met andere woorden, het geloof in de democratie en het verlangen ernaar moeten telkens weer als drijvende kracht fungeren en als zodanig tot uiting komen. Democratie is zo de onontbeerlijke basis van de ‘ratio’ als stuwend principe van ons handelen en daarom is de ondertitel van Voyous ook ‘Deux essais sur la raison’. Kan de (eer van de) rede gered worden, vraagt Derrida zich af (met Kant). Op de laatste pagina geeft hij een voorlopig, tastend antwoord: wellicht dat de pantsering van het rationele (‘rationnel’) op enige plek kan wijken voor het redelijke, ‘raisonnable’), zoals rechtvaardigheid het rechtsstelsel vermag te overspoelen.
In verband met de OV-lezing op 25 november over Derrida en religie, hier alvast een voorproefje van de filosofie van Derrrida.
Wat bijvoorbeeld te denken van de volgende visie op democratie:
De democratie zoals die wordt gerealiseerd is noodzakelijkerwijs altijd al een verraad aan het beginsel van de democratie. Maar van de andere kant kan de democratie zich slechts manifesteren als ze verbonden is met een handhavingsprincipe, een ‘soevereiniteit’ die haar veilig stelt.
Deze ontwikkeling raakte in een stroomversnelling door 11 september omdat toen duidelijk werd dat het machtsevenwicht in de wereld definitief verstoord was. De pretentie de democratie te handhaven leidt zo tot de verloedering van haar beginselen. Immers democratie wordt dan een vorm van zelfbevestiging die steeds minder de plaats van de ander en het andere tot zijn recht kan laten komen
Ik wist helemaal niet dat Derrida ook over politiek had geschreven. Naast taalfilosofie en denken over religie en ethiek schrijft Derrida dus ook over politiek. Dat democratie nogal paradoxaal is klopt inderdaad we denk ik. Wat moetj e doen als er een ondemocratische minderheid is die uit is op de vernietiging van de democratie. Moet je die verbieden of moet je ze hun gang laten gaan? Moet de democratie weerbaar dan wel open zijn? Bush is kennelijk een voorstander van de weerbare democratie en de rechtsliberalen in Nederland ook (VVD, LPF en Wilders) maar ik vind dat je tot op zekere hoogte rekening moet houden met een ondemocratische minderheid, omdat je anders jouw westerse waarden aan de ander op ondemocratische wijze oplegt.
Democratie is het tolereren van de uitgesproken antidemocratische en antifeministsche SGP. Democratie is niet meteen allemaal harde dingen roepen over de islam. Maar democratie is mijns inziens vooral het verdedigen van de rechten van minderheden.
PS
Goed bezig Reinier! Dit stukje sluit namelijk ook goed aan op de lezing van Kennedy en het stukje van Kars over de oorsprong van de liberale democratie in de oktober-SiC.
Lijkt me erg interessant deze lezing. Maar realiseren jullie je dat hij wordt gehouden op dezelfde avond als de opening van Happietaria?
We waren nogal laat omdat Van de Beek niet kon. En andere commissies etc. hadden al wat ingepland zodat alleen deze avond nog over was. Ichthus geeft trouwens ook op deze avond een lezing. Je kunt natuurlijk eerst naar Happietaria, dan naar de lezing en daarna weer naar Happie (het feest gaat toch wel lang door).